Interview
Maaike Tindemans
Tekst:
Maaike Tindemans
Verwachte leestijd: 5 min

Paul Gelton (NIPV) over het versterken van veerkracht: ‘Zet de maatschappelijke behoefte centraal’

Hoe weerbaar en veerkrachtig is onze samenleving? En zijn we als overheid in staat om burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties te mobiliseren tijdens een landelijke crisis? “We zien dat zij graag willen helpen", zegt Paul Gelton van het NIPV. “We weten alleen niet wát ze kunnen en hóe we het beste gebruik kunnen maken van hun ‘capablities’.” In zijn verkenning brengt hij de knelpunten in kaart en doet hij een programmavoorstel om tot een betere samenwerking met dit soort netwerkpartners te komen.

Paul Gelton, programmamanager versterken maatschappelijke weerbaarheid bij het NIPV, heeft voor zijn verkenning onderzoek gedaan naar de maatschappelijke veerkracht en weerbaarheid van de Nederlandse samenleving tijdens en na crises. Hij heeft daarvoor een vergelijking gemaakt met het buitenland en heeft de Nederlandse situatie geplaatst in het historische perspectief.

Een van zijn conclusies is dat het zelforganiserende vermogen van burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties in Nederland groot is. ”Tijdens een crisis staan zij massaal klaar om te helpen. Dat zagen we bijvoorbeeld tijdens de containerramp, de coronacrisis, de crisis rondom de toestroom van Oekraïense vluchtelingen en de hulp aan rampgebieden bijvoorbeeld na het uitbreken van de oorlog in Oekraïne en de aardbevingen in Turkije. Alleen een goede verbinding tussen de overheid en deze netwerkorganisaties ontbreekt vaak nog. Daarom wordt er tijdens een crisis altijd veel geïmproviseerd.”

Tijdens een crisis staan burgers massaal klaar om te helpen

Paul deed een verkenning en onderzocht waar de knelpunten zitten. In het rapport ‘Onderweg naar 18 miljoen hulpverleners: meer weerbaarheid en veerkracht in tijden van crises’ doet hij tevens een voorstel via een aantal programmalijnen waarmee de veerkracht en weerbaarheid van de Nederlandse samenleving verbeterd kan worden.

Je hebt voor deze verkenning met veel verschillende partijen gesproken. Waar zitten de belangrijkste knelpunten?
“De problemen ontstaan als een crisis bovenregionaal of landelijk wordt. Lokaal en regionaal is de samenwerking met maatschappelijke organisaties beter op orde. Veiligheidsregio’s hebben over het algemeen een goed beeld van de organisaties die hen tijdens een crisis willen helpen. Bovenregionaal en op landelijk niveau is dat beeld er onvoldoende.

Daarom ben ik het gesprek aangegaan met maatschappelijke organisaties en bedrijven. Ik heb hen gevraagd wat zij voor ons kunnen betekenen tijdens een landelijke crisis. Uit deze gesprekken bleek dat zij graag een bijdrage leveren en dat ook kunnen doen. Echter, zij weten niet wat de overheid van hen verwacht tijdens een crisis en hoe zij kunnen helpen.

De Landelijke Crisisplannen (LCP’s) geven hier geen antwoord op. In de LCP’s staan de taken en verantwoordelijkheden van de traditionele hulpverleningsdiensten en grote netwerkpartners omschreven. Het ontbreekt aan gedetailleerde scenario’s waaruit je kunt opmaken welke capabilities nodig zijn en welke bijdrage anderen kunnen leveren.”

Wat mis je dan precies in de LCP’s?
“De vertaalslag naar de operatie. Op lokaal en regionaal niveau is dat vaak wel uitgewerkt. Dus als we een klein gebied moeten evacueren, weten we precies welke netwerkpartners ons daarbij kunnen helpen. Maar welke partijen staan er voor ons klaar als we een heel landsdeel moeten evacueren? Hoe organiseren we dan grootschalig transport van mensen, huisdieren en vee? En hoe geven we deze grote hoeveelheden mensen onderdak? Dat soort grote scenario’s zijn nog niet goed uitgewerkt.

Hoe evacueren we een heel landsdeel?

Het feit dat we niet weten wie we gaan inzetten, leidt tot meer problemen in de keten. Daardoor weten we ook niet hóe we hen gaan inzetten, wordt er onvoldoende samen met hen geoefend en getraind en hebben we onvoldoende inzicht in elkaars operationele processen.”

Ik hoor wat je zegt. Toch zie ik in de praktijk ook veel dingen goed gaan. Bij een grote landelijke crisis staat het Rode Kruis bijvoorbeeld altijd met mensen en met middelen klaar om te helpen.
“Dat klopt. Maar het Rode Kruis wordt niet genoemd in de wet veiligheidsregio’s. Het zou goed zijn als hun rol wettelijk beter geborgd wordt.”

Ook andere partijen pakken wel degelijk hun rol tijdens landelijke crises. Tijdens het hoogwater in Limburg in 2021 heeft de Nationale Reddingsvloot bijvoorbeeld meer dan 700 vrijwilligers uit het hele land opgeroepen. Zij zijn met boten en alle andere benodigdheden naar Limburg afgereisd en hebben daar een belangrijke bijdrage geleverd in de crisisaanpak.
“De Nationale Reddingsvloot heeft een landelijk beschreven taak. Toch werden ze niet meteen opgeroepen. Zij zagen op tijd dat het hoogwater in Limburg een probleem zou gaan worden en hebben op eigen initiatief hun manschappen opgepiept. Deze organisatie heeft zelf besloten om naar Limburg af te reizen om te helpen. Dit voorbeeld geeft goed weer dat maatschappelijke organisaties niet afwachten en hoe groot het zelforganiserende vermogen van dit soort organisaties is.

Toen zij in Limburg aankwamen, wist men niet goed hoe zij het beste ingezet konden worden. Dit komt omdat men hun structuur en werkwijze onvoldoende kent. Voor een goede inzet is het belangrijk om te weten hoe zij te werk gaan. Dus: worden alle boten centraal aangestuurd? Of zijn de boten geclusterd, bijvoorbeeld per regio, en worden ze aangestuurd door verschillende coördinatoren? En hoeveel mensen kunnen ze per boot vervoeren?”

Hoe zou je dat willen verbeteren?
“In de eerste plaats is het belangrijk om in kaart te brengen met welke partijen we kunnen gaan samenwerken in de verschillende scenario’s. Vervolgens is het zaak om de verbinding te leggen en in kaart te brengen welke capabilities er nodig zijn en beschikbaar gesteld kunnen worden. Veel organisaties zijn bijvoorbeeld prima in staat om hun mensen snel en efficiënt op te roepen tijdens een crisis. Dat zou ik zeker niet veranderen. Maar het is wel goed om te kijken hoe de verschillende werkwijzen in elkaar kunnen grijpen.

'Er zijn veel netwerkpartners die willen helpen'

Dit geldt overigens niet alleen voor de Nationale Reddingsvloot. Er zijn veel meer netwerkpartners die willen helpen bij een landelijke crisis, zoals het Leger des Heils. Het is bij al die partijen goed om te kijken hoe we de verbinding kunnen leggen en hoe we aansluiting vinden op elkaars werkwijzen.”

Jij hebt nu een verkenning gedaan. Wat zie jij als goede vervolgstappen?
“Voor dit proces geldt: denk groot, maar begin klein. Ik zou het al heel mooi vinden als we de komende jaren voor een aantal scenario’s de behoeften goed in kaart weten te brengen. Het zou goed zijn als een aantal veiligheidsregio’s dit bovenregionaal oppakken, bijvoorbeeld vanuit een samenwerkingsverband zoals Zuid6, NoordWest4 of met het landelijk netwerk bevolkingszorg.”

Je pleit in je verkenning niet alleen voor een betere samenwerking met maatschappelijke organisaties. Je pleit ook voor een betere samenwerking met het bedrijfsleven. Waarom is dat belangrijk?
“Het bedrijfsleven is een belangrijk onderdeel van de maatschappij. Tijdens een crisis kunnen we niet zonder de capaciteiten van het bedrijfsleven. We hebben hen nodig. Ik merk dat we als overheid al snel bang zijn om het gesprek met hen aan te gaan. We zijn al snel bevreesd dat we aan een contract vastzitten en dat het ons veel geld gaat kosten. Of we zijn bang dat een gesprek tot juridische problemen leidt, omdat we eerst een aanbesteding moeten doen. Ik denk dat die vrees onterecht is. We kunnen gewoon met hen in gesprek gaan om kennis uit te wisselen en expertise op te bouwen.

Ook merk ik dat de overheid het bedrijfsleven nog te vaak alleen als een leverancier ziet. Dus: wij vragen en zij draaien. Ik denk dat het beter is om hen als een kennispartner of adviseur te zien. Door open het gesprek aan te gaan, kunnen zij beter uitleggen wat de mogelijkheden zijn en wat zij kunnen leveren tijdens een crisis. Wij kunnen dat vergelijken met de menskracht en de middelen die wij nodig hebben. Zo kunnen we in kaart brengen wat we daar bovenop nog nodig hebben en hoeveel strategische voorraad we zelf nog moeten aanleggen.”

Een bekend voorbeeld van een samenwerking met het bedrijfsleven is het leveren van mondkapjes tijdens de coronapandemie.
“Dat is inderdaad een voorbeeld van een scenario dat vooraf niet gedetailleerd genoeg uitgewerkt was. Een pandemie stond in de Nationale Risicobeoordeling beschreven als het grootste risico met de grootste impact. Het was vooraf duidelijk dat er tijdens een pandemie veel mondkapjes, brillen en schorten nodig waren. Toch is de overheid vooraf niet in gesprek gegaan met het bedrijfsleven om te inventariseren wat de mogelijkheden waren. Daarmee hadden we veel ellende kunnen voorkomen.”

Je pleit in je verkenning ook voor een groter bewustzijn bij de burgers. Waarom is dat belangrijk?
“Omdat veel burgers het gevoel hebben dat we in een veilig land leven. Ze zijn mentaal niet voorbereid op een grote crisis. Er zijn wel initiatieven waarmee de overheid het crisisbewustzijn van de burgers vergroot, zoals de campagne ‘Denk Vooruit’. Maar het lijkt nog niet tot burgers door te dringen dat iets groots ons echt kan overkomen.

Een groter risicobewustzijn kan ervoor zorgen dat mensen zich beter voorbereiden, bijvoorbeeld door zich goed te verzekeren. Daarnaast zou het ook goed zijn als mensen zich afvragen wat ze voor anderen kunnen doen, bijvoorbeeld door zich aan te sluiten bij een maatschappelijke organisatie. Dus het zou goed zijn als de overheid meer investeert in risico-communicatie waarin naar voren komt wat de burgers zelf kunnen doen en wat zij voor anderen kunnen betekenen.”

24 april 2024