
Klaar voor een pandemie? ‘We zijn inzetbaar, maar nog niet volledig geïmplementeerd’
Zijn we in Nederland klaar voor een nieuwe pandemie? “We kunnen meteen aan de slag als we morgen getroffen worden”, zegt Thijs Bosch, waarnemend hoofd bij de Landelijke Functie Opschaling Infectieziektebestrijding (LFI) van het RIVM. Tegelijkertijd moet er ook nog veel gebeuren om écht goed voorbereid te zijn.
We werden 5 jaar geleden overvallen door de coronapandemie. Natuurlijk waren we voorbereid op de uitbraak van een infectieziekte, maar niet op deze schaal. Daarom werd er veel geïmproviseerd. Er ontstonden verschillende ad hoc-organisaties die de crisis het hoofd moesten bieden.
Na de pandemie nam het kabinet een belangrijk besluit. Er moest één functionaliteit komen die verantwoordelijk werd voor de opschaling van medisch operationele processen bij een landelijke uitbraak van een infectieziekte. Zo geschiedde het. Op 1 september 2023 werd de Landelijke Functie Opschaling Infectieziektebestrijding (LFI) opgericht, die ondergebracht werd bij het RIVM.
Wat heeft de LFI de afgelopen jaren bereikt? Welke stappen hebben zij al gezet? En wat moet er nog gebeuren om écht voorbereid te zijn? We vragen dit aan Thijs Bosch, waarnemend hoofd van de LFI. En hoe kijkt hij aan tegen het voornemen van het kabinet om zo’n 300 miljoen te bezuinigen op pandemische paraatheid?
Laten we bij het begin beginnen. Het LFI bestaat nu 2,5 jaar. Wat hebben jullie tot nu toe opgebouwd?
“We zijn in 2022 gestart met een programmafase. Dat wil zeggen dat we vastgesteld hebben wat de 7 hoofdfuncties van de LFI worden. Die functies zijn: command en control, datalab, planfunctie, medisch operationele processen, opgeschaalde communicatie, medisch advies en opgeschaalde bedrijfsvoering.
'We hebben 7 hoofdfuncties vastgesteld'
We hebben voor deze functies een ontwerp gemaakt, zodat we in grote lijnen weten hoe we ze gaan inrichten. Deze ontwerpen zijn in september 2023 goedgekeurd door de landelijke stuurgroep. We zijn nu bezig om deze functies door te ontwikkelen naar concrete producten.”
De LFI komt alleen in beeld bij een grootschalige, landelijke uitbraak van een A-infectieziekte. Bij een lokale uitbraak zijn de GGD-en aan zet. Waarom is het belangrijk om de taken en verantwoordelijkheden bij een landelijke uitbraak anders te organiseren dan bij een lokale uitbraak?
“We hebben in Nederland 25 GGD-en die allemaal volgens een eigen structuur werken. Bij een lokale uitbraak werkt dat goed. Bij een landelijke uitbraak is het aantal mensen dat getroffen wordt vele malen groter. Je hebt dan uniforme maatregelen nodig om dat het hoofd te kunnen bieden, zoals grootschalig testen en een landelijk klant- en contactcentrum waar mensen naartoe kunnen bellen.
De LFI voert de regie op deze voorbereiding en in de warme fase sturen we de processen aan. We werken hierin samen met de GGD-en en met onze andere ketenpartners. We bepalen samen hoe we de processen inrichten. Onze ketenpartners hebben veel kennis in huis, bijvoorbeeld over het bereiken van moeilijke doelgroepen. En misschien hebben zij wel andere inzichten dan wij en komen we samen tot de conclusie dat we bepaalde processen beter anders kunnen inrichten. We willen daar open voor staan, dus we ontwikkelen het LFI samen.”
Vijf jaar geleden startte de coronapandemie. Op welke thema’s hebben jullie de grootste stappen vooruitgezet? Dus welke processen lopen bij een nieuwe pandemie echt veel beter dan toen?
“In de eerste plaats de aansturing. We hebben nu een goede interne command & control systematiek. Dus we hebben scherp hoe de operatie aangestuurd gaat worden.
Daarnaast hebben we grote stappen gezet in het opleiden, trainen en oefenen waardoor we een lerende organisatie zijn geworden. We zijn daar nu al volop mee bezig. Tijdens het opleiden, trainen en oefenen zien we waar de knelpunten zitten en wat we kunnen doen om onze organisatie te verbeteren. Daardoor komen we tijdens een echte pandemie voor minder verrassingen te staan en kunnen we ons focussen op de dingen die écht anders gaan dan verwacht.
Ook ben ik blij dat we het scenario-denken hebben ingevoerd. Ik merk dat het heel zinvol is om per scenario na te gaan wat de handelingsopties zijn. We zijn nu bijvoorbeeld bezig met het fictieve scenario dat de vogelgriep overslaat op de mens met landelijke impact. Hoeveel testen hebben we dan nodig? Hoeveel testlocaties moeten we dan inrichten? Etc. Met het doorlopen van dit soort scenario’s weten we beter wat we kunnen verwachten en hoe we ons daarop kunnen voorbereiden.”
Voor het inrichten van de eigen crisisorganisatie en het OTO-programma van de LFI worden jullie ondersteund door Het Netwerkcentrum en V&R. Waarom hebben jullie daarvoor gekozen?
“Omdat zij kennis en expertise in huis hebben waar wij niet over beschikken. Wij hebben natuurlijk veel expertise vanuit de inhoud. Zij hebben waardevolle informatie en ervaring uit de wereld van de crisisbeheersing. Daardoor weten zij vanuit een helikopter view wat wij nodig hebben om een goede crisisstructuur op te zetten. Dus: welke rollen hebben we nodig en welke competenties horen daarbij?
Ik merk dat ook het oefenen van die rollen belangrijk is. Ik ben bijvoorbeeld zelf vanuit mijn eigen functie gewend om voorzitter te zijn van vergaderingen. Toch heb ik gemerkt dat voorzitter zijn van een crisisteam echt anders is. Tijdens het OTO-programma leren we onder andere wat er allemaal komt kijken bij een crisisoverleg en hoe je daar op een goede manier mee om kunt gaan.
We leren daarin overigens niet alleen van Het Netwerkcentrum en V&R. We leren ook veel van Defensie. Zij werken met methodieken, zoals het battle rhythm en commander’s intent. Eerlijk gezegd heeft het me verrast hoe goed die methodieken ook voor ons werken. We kregen bijvoorbeeld vanuit Defensie het advies om duidelijk te zijn over onze verwachtingen. Dus vertel mensen wat zij aan het einde van de dag opgeleverd moeten hebben en aan welke eisen dit moet voldoen. Ik had zelf gedacht dat deze stijl te directief zou zijn. Maar ik merk nu – tijdens de oefeningen – dat mensen het juist prettig vinden als je duidelijk bent tijdens een crisis. Dat geeft hen houvast.”
Het huidige kabinet heeft uitgesproken dat zij 300 miljoen willen bezuinigen op pandemische paraatheid. Wat betekent dit voor jullie organisatie?
“Voor dit jaar betekent dat nog niks voor de LFI. De financiering voor het jaar 2025 is vastgesteld. Er wordt gesproken over een bezuiniging voor het jaar 2026 en voor de jaren daarna. We gaan er vooralsnog vanuit dat er geld gevonden wordt zodat deze bezuiniging niet door hoeft te gaan. ”
Wat betekent het voor jullie organisatie als deze bezuiniging wél doorgaat?
“Dat is helemaal afhankelijk van de aard van de bezuiniging. Het is goed om te weten dat pandemische paraatheid een samenhangend geheel is. De LFI werkt intensief samen met GGD’en, GGD GHOR Nederland, verschillende onderdelen van het RIVM en het ministerie van VWS. Elk onderdeel waarop bezuinigd wordt heeft impact op de keten.”
De minister kan er ook voor kiezen om op alle schakels een beetje te bezuinigen. Is het nog mogelijk om je goed voor te bereiden als het budget iets kleiner wordt?
“Wat mij betreft zit daar wel een ondergrens aan. Het budget was bepaald om goed paraat te kunnen zijn en we hebben een samenhangend totaalpakket nodig. We hebben er goede hoop op dat de minister dat ook zo ziet.”
De planning is dat de crisisstructuur van de LFI in het najaar van 2026 af is. Wat is op dit moment de kracht van jullie organisatie?
“De geoefendheid. We hebben iedere maandag een scenario-dag. Deze dagen zorgen ervoor dat we goed weten wat we kunnen verwachten als we door dit scenario getroffen worden. Daardoor weten we concreet waar we ons op voor moeten bereiden.
Een krachtig element is dat we die dag ook altijd kijken naar readiness. We vragen ons dan af: wat doen we als dit scenario morgen werkelijkheid wordt? Hoe gaan we dan opereren? En hoe kunnen we er nu voor zorgen dat we ook daar klaar voor zijn?
Ik vind die combinatie krachtig, want daarmee bereiden we ons niet alleen voor op de crises van de toekomst. Het zorgt ook voor een crisisbewustzijn in onze organisatie, waardoor we weten hoe we moeten handelen als het ons morgen overkomt.”
De LFI is nu sterk in ontwikkeling. Wat is de stip op de horizon? Waar hoop je dat jullie over 2 jaar staan? En wat is er nodig om daar te komen?
“De LFI is een nieuwe organisatie die we aan het opbouwen zijn. De ontwikkeling van de LFI is een zoektocht die we samen met onze ketenpartners zijn aangegaan.
Het is te vergelijken met een orkest waarin iedere partner een eigen instrument bespeelt. Iedereen is goed in zijn eigen expertise, maar als je dat nu samenbrengt klinkt het nog als een onsamenhangend geheel. Mijn stip op de horizon is dat de partners zo goed op elkaar ingespeeld zijn dat het klinkt als een orkest. Dat bereik je alleen door veel samen te repeteren. Zo leert iedereen wat zijn eigen rol is en wat zijn plek is in het geheel.
De weg daar naartoe schuurt soms. Er is veel afstemming nodig om werkwijzen op elkaar aan te laten sluiten. Ook na die afstemming klinkt het vaak nog niet als een harmonie. Je moet het finetunen om het echt goed op elkaar aan te laten sluiten.
Die zoektocht vraagt veel van ons en van onze partners. We moeten elkaar leren kennen en we moeten ontdekken hoe we onze werkwijzen het beste aan elkaar kunnen knopen. We moeten leren om elkaar te vertrouwen én ook om elkaars grenzen te respecteren. Dat kost tijd en is een uitdagend proces. Daarom hoop ik oprecht dat de bezuinigingen niet doorgaan. Zo kunnen we ons goed voorbereiden, zodat de samenwerking tussen al die organisaties bij een volgende pandemie soepel verloopt en klinkt als een goedsamenhangend orkest.”