Veiligheidsregio Rotterdam - Rijnmond: ‘We zijn wél voorbereid’
‘Geen hond weet wat een veiligheidsregio is’, kopte het AD deze zomer. Arjen Littooij van de veiligheidsregio Rotterdam – Rijnmond wist niet wat hij las. ‘Kom eens kijken, dan laat ik zien wat we doen’, was zijn reactie. In een interview met DeCrisismanager legt hij uit wat de veiligheidsregio wél doet.
‘De crisisbeheersing in ons land is stroperig en onduidelijk’, schreef adviseur Gert-Jan Ludden deze zomer in het Algemeen Dagblad. “Dat deed mijn wenkbrauwen fronzen”, zegt Arjen Littooij, algemeen directeur van de veiligheidsregio Rotterdam – Rijnmond. “Dit doet geen recht aan al die mensen die knetterhard aan het werk zijn om deze crisis te bezweren.”
Blijkbaar is er onduidelijkheid. Kun je kort uitleggen wat de veiligheidsregio’s doen?
“De veiligheidsregio’s zorgen voor een goede samenwerking tussen de hulpdiensten tijdens een crisis. We hebben tijdens de vuurwerkramp in Enschede gezien hoe belangrijk dat is. In de beginjaren waren we erg gericht op fysieke crises, zoals een ontploffing in Europoort, een grote brand in een flat of een kettingbotsing bij het knooppunt Prins Clausplein. We zijn erg goed geworden in het beheersen van dat type crises.
We zien nu dat er een steeds grotere dreiging komt van een ander type crisis, zoals een grote terroristische aanslag, een cyberaanval of een klimaatramp. We noemen dat de zwarte zwanen. Dit zijn onverwachtse, ongekend grote crises die voor grote maatschappelijke ontwrichting kunnen zorgen. We zetten stappen om ons ook daar steeds beter op voor te breiden.”
De coronacrisis is een voorbeeld van zo’n zwarte zwaan. Waren jullie hierop voorbereid?
“Ja. We hadden vooraf nagedacht over het scenario van een virusuitbraak. In oktober 2019 hebben we dit ook geoefend. We noemden dat toen de Hollandse griep.”
Hoe kijk je nu op die oefening terug?
“Tijdens een oefening boots je altijd het worst case scenario na. Dat hebben we bij de Hollandse Griep-oefening ook gedaan. We dachten toen regelmatig: ‘dit is niet realistisch meer’. Een half jaar later bleek dat de realiteit nog veel heviger was dan het scenario dat we geoefend hadden. Dat heeft me wel verrast.”
Wat hebben jullie geleerd van deze oefening?
“Heel veel. We hadden er tijdens de oefening bijvoorbeeld rekening mee gehouden dat tot 30% van de hulpverleners zelf getroffen zou worden door het virus. Daar waren we dus op voorbereid. Dat betekent dat we ook bij een grote personeelsuitval nog altijd continuïteit kunnen leveren.”
En in welke opzichten waren jullie onvoldoende voorbereid?
“We hebben onvoldoende scherp gehad dat het crisisdenken in de zorg anders is dan binnen de veiligheidsregio. Wij zijn gewend om met weinig informatie besluiten te nemen. Voor ons hoeft niet alles 100% gevalideerd te zijn. In veel gevallen nemen wij met 70% validatie ook genoegen. Zorgprofessionals staan daar anders in. Dit verschil merkten we bijvoorbeeld tijdens de opbouw van het noodhospitaal in Ahoy tijdens de eerste golf. En dat merkten we nu weer bij de opbouw van snelteststraten. Zorgprofessionals willen de sneltesten pas gebruiken als ze 100% gevalideerd zijn, terwijl wij sneller door willen.
Ook was het in het begin zoeken naar de juiste werkwijze omdat de zorg anders gestructureerd is. Veel zorginstellingen zijn geprivatiseerd en kostenefficiënt ingericht. Dat is anders dan bij ons.”
Hoe zou je dat willen verbeteren?
“Het belangrijkste is dat we elkaars taal gaan spreken. Nu begrijpen we elkaar soms niet, omdat we met bepaalde termen niet hetzelfde bedoelen. Als wij bijvoorbeeld zeggen: ‘we moeten nu doorpakken’ dan betekent dit dat er een commandant wordt aangewezen die het gaat regelen. In de zorg betekent ‘doorpakken’, dat ze met elkaar in overleg gaan en de voors en tegens gaan afwegen.
Dus we moeten elkaars taal gaan spreken. Ook is het belangrijk dat we elkaar leren kennen en dat we elkaar helpen als het nodig is, al is het maar met komkommers snijden.”
Komkommers snijden?
“Ja, ik noem dat ‘komkommers snijden’. Iedereen kent wel de situatie dat je een feestje geeft en dat je het erg druk hebt in de keuken. Het bezoek vraagt dan of ze kunnen helpen. Je zegt dan ‘nee, het komt wel goed’, omdat je geen tijd hebt om uit te leggen wat er precies moet gebeuren. Maar je hebt ook mensen die naast je komen staan en gewoon beginnen, bijvoorbeeld met komkommers snijden. Dat zijn de mensen waar je op dat moment het meeste aan hebt.
Die mentaliteit zou ik graag meer willen terugzien in de aanpak van de crisis. We willen de zorg graag helpen en die betrokkenheid is oprecht. Zij hoeven dat niet als een bedreiging te zien.”
We zitten nu midden in de tweede golf. Wat gaat er nu beter dan in de eerste golf?
“Tijdens de eerste golf waren we erg hoopvol. Maar die hoop was vaak uitgestelde telleurstelling. We hoopten bijvoorbeeld dat alles weer normaal zou zijn na de zomervakantie. Daardoor hebben we te snel afgeschaald. Daar hebben we van geleerd. We schalen nu sneller op. En we blijven opgeschaald, ook als de cijfers een beetje dalen. Ook kijken we nu beter vooruit. We zijn nu bijvoorbeeld al scenario’s aan het maken voor kerstmis, de jaarwisseling en carnaval.
En we starten nu eerder met het overplaatsen van coronapatiënten naar andere ziekenhuizen. We weten nu dat we, bij stijgende cijfers, snel ruimte moeten maken voor de golf die nog komt.”
Als je terugkijkt op jullie inzet tot nu toe: waar ben je dan het meest trots op?
“Ik ben er heel trots op dat we in de eerste golf in staat waren om binnen 3 weken een zorgcentrum in te richten in Ahoy. Op donderdag hadden we dat besluit genomen, op vrijdag had ik het eerste overleg met Ahoy en op maandag reden de vrachtwagens met materialen het stadion al binnen.
We waren er klaar voor om daar 82 coronapatiënten op te vangen. Toen het af was, liep het aantal besmettingen gelukkig terug. Daardoor hebben we dit nooit nodig gehad.”
Is dit dan wel iets om trots op te zijn? Of is dit weggegooid geld geweest?
“Dat is wel degelijk iets om trots op te zijn, want op dat moment hadden we signalen dat we 1372 bedden tekort zouden komen. We wilden niemand op straat laten slapen. Dus we moesten handelen. Dat de besmettingen terugliepen, is een grote overwinning geweest. Het is fijn dat we de bedden in Ahoy niet nodig hebben gehad.
Als veiligheidsregio investeren we heel vaak in middelen waarvan we hopen dat we ze nooit nodig zullen hebben. We schaffen bijvoorbeeld regelmatig blusschuim aan. Dat heeft een beperkte houdbaarheid en moeten we daarna weer weggooien. Toch is het belangrijk dat we het hebben zodat we tijdens een grote crisis niet misgrijpen.”
Heeft het noodhospitaal daarnaast ook iets concreets opgeleverd?
“Jazeker. Het gaf hoop en perspectief. Ik sprak bijvoorbeeld een 72-jarige vrouw die zich zorgen maakte toen onze ziekenhuizen volliepen. Zij vroeg zich af: ‘Als ik straks ziek word, is er dan nog wel plek voor mij?’ Het antwoord op die vraag was: ‘Jazeker, want we bouwen een zorgcentrum in Ahoy’.
Ook hebben we nu een draaiboek waarin staat hoe we snel zo’n zorgcentrum op kunnen zetten. Dit kunnen we uit de kast trekken als we het weer nodig hebben.”
Is er nog iets waar je trots op bent?
“Ja, de enorme inzet van de hulpverleners. Dat zie je op alle fronten terug. Er heerst in deze regio echt een mentaliteit van: ‘niet lullen maar poetsen’.”
Is er ook iets wat de hulpverleners nu beter doen dan in de eerste golf?
“Ja. Ze zorgen beter voor zichzelf. Je kunt je als hulpverlener niet altijd aan alle coronamaatregelen houden. Reanimeren op 1,5 meter afstand gaat gewoon niet. Maar de hulpverleners houden er nu wel meer rekening mee dat ze ook zelf door het virus getroffen kunnen worden en doen er meer aan om dat te voorkomen. Dat is een grote winst, want als veel hulpverleners ziek worden komt de continuïteit van de hulpverlening in het geding.”
Elke crisis levert lessons learned op. Wat zou je zelf willen verbeteren als deze crisis straks voorbij is?
“We doen tijdens deze crisis veel ervaring op met de bovenregionale samenwerking. Ik zou die samenwerkingsverbanden beter willen borgen, zodat we hier ook bij een volgende crisis weer gebruik van kunnen maken.
En ik hoop dat er na deze crisis geen discussie meer is over geld. Vóór de coronacrisis werd crisisbeheersing vaak als kostenpost gezien. Ik denk dat we nu wel hebben laten zien wat onze meerwaarde is en dat de veiligheidsregio tijdens een crisis keihard nodig is.
Ten derde zou ik graag willen investeren in een betere multidisciplinaire samenwerking tussen de verschillende kolommen, dus de brandweer, ambulance en bijvoorbeeld de meldkamer. Het vraagt om bestuurlijk leiderschap om die diensten beter met elkaar samen te laten werken. De veiligheidsregio is daar een mooi platform voor.”
En wat zou je willen verbeteren binnen je eigen organisatie?
“De crisis wordt nu geleid door een regionaal operationeel leider. Deze leider is opgeleid om een flitscrisis te beheersen. We zien nu dat het beheersen van een langdurige crisis om andere vaardigheden vraagt. Bij een langdurige crisis krijg je bijvoorbeeld ook met de media te maken en met politieke besluitvorming. Ik denk dat we na deze crisis moeten nadenken over de functie van regionaal operationeel leider 2.0. Die functie vraagt om een bredere training en een betere samenwerking met deskundigen uit andere kolommen.”
Tot slot, je geeft nu al maanden leiding aan deze crisis. Wat zou je collega’s willen aanraden die voor een vergelijkbare uitdaging staan?
“Zorg voor voldoende rust. De crisis duurt nu al 8 maanden en we staan al 8 maanden aan. Dat houd je alleen vol als je ook je rustmomenten pakt. Ik zorg er zelf voor dat ik minimaal 7 uur per nacht slaap en ik regelmatig sport. Ook sluit ik me wel eens een halve dag af van alle prikkels. Dat helpt.
En zorg dat je kritische mensen om je heen hebt. Kritische mensen lijken soms vervelend, omdat ze alleen maar aan het tegendenken zijn. Maar je hebt hen wel nodig, want de werkelijkheid is altijd complexer dan je denkt. Ze houden je scherp en voorkomen dat je in je eigen bubbel terecht komt.
Tot slot, zorg dat je ook mensen om je heen hebt waar je blindelings op kunt vertrouwen. Voor mij zijn dat de mensen die begrijpen dat ik ook wel eens chagrijnig ben en dat ik het soms ook niet meer weet. De steun die je dan van hen krijgt, geeft je weer de energie om door te gaan.”