
Netwerkdag Watercrises 2025: ‘We staan voor een grote opgave’
Wateroverlast? “Mij niet bellen", zei dijkgraaf Saskia Borgers tijdens de Netwerkdag Watercrises die op 6 februari gehouden werd. “Wij zijn de brandweer niet. Dus als mensen besluiten om tegen onze adviezen in te bouwen in overstromingsgebied, dan is het ook hun eigen verantwoordelijkheid als het fout gaat.”
Saskia Borgers, dijkgraaf van het Waterschap Limburg, was een van de sprekers tijdens de Netwerkdag Watercrises 2025, die georganiseerd werd door het DCC-IenW, het Veiligheidsberaad, Rijkswaterstaat en de waterschappen. Zij maakte in haar presentatie meteen een duidelijk statement. “Wij zijn een functionele organisatie en bij de integrale weging die gemaakt wordt bij de inrichting van een gebied, willen wij graag de stem van het water zijn.”
Limburg
Ze vertelt dat Limburg een complex gebied is met zandgronden in het noorden en löss in het zuiden. “We zijn geen waterschap met een historie van dijken. Voor het bouwen van huizen zijn mensen altijd op zoek gegaan naar hoger gelegen gebieden. Door de jaren heen hebben mensen steeds meer vertrouwen gekregen en zijn zij vaker in lagere gebieden gaan bouwen. In de jaren ’90 zorgde dit voor problemen en daarna zijn er maatregelen genomen. We kregen Ruimte voor de Rivieren, maar geen Ruimte voor de Geul. En zo kon het in 2021 opnieuw helemaal misgaan.”
Saskia blikt in haar presentatie ook terug op de watercrisis in 2021. Vervolgens vertelt ze welke maatregelen het waterschap na deze crisis genomen heeft. Zo is er een programma opgezet voor het stimuleren van zelfredzaamheid van de inwoners. Zij kunnen een scan aanvragen die weergeeft wat zij zelf kunnen doen. Ook is het waterschap de gemeentes meer gaan adviseren, bijvoorbeeld over de afwatering van regenwater. Het waterschap is meer gaan oefenen met haar crisispartners en er is een betere samenwerking gekomen met de buurlanden, België en Duitsland. Zij hebben onder andere samen materieel ingekocht.
Inrichting gebied
Maar de echte oplossing is volgens Saskia een betere inrichting van het gebied. Ze wil graag dat het waterschap meer invloed krijgt als er toch gebouwd wordt in risicovolle gebieden. “Wij hebben kennis en ervaring in huis om daarbij te adviseren. Dus zie ons als een partner en een adviseur, want we moeten nu de juiste keuzes maken. En mocht je toch besluiten om ergens te gaan bouwen tegen onze adviezen in, bel ons dan niet als het fout gaat. Wij zijn niet de brandweer.”
Meer leveren
Na de presentatie van de dijkgraaf betreedt Martin Wijnen het podium. Hij is directeur-generaal bij Rijkswaterstaat en hij constateert dat grilliger weer met extreme neerslag steeds vaker voorkomt. “Dat is de nieuwe realiteit.” Hij vertelt dat we voor de grote opgave staan om Nederland óók weerbaarder te maken tegen wateroverlast als gevolg van extreme regenval. Dat is een opgave die bovenop de opgave komt om de waterkeringen te verhogen en ons land klimaatbestendig in te richten.
Dat alles stelt Rijkswaterstaat de komende jaren wel voor een grote uitdaging, want zij kampen met een schaarste aan budget, stikstofruimte, ruimte en personeel. “We hebben bovendien te maken met een maatschappij die steeds kritischer en veeleisender wordt. Burgers willen dat er maatregelen genomen worden, maar: ‘Not in my back yard’. Dat maakt het wel ingewikkeld.”
Ondanks deze uitdagingen heeft Martin een duidelijke aanpak voor ogen. De komende jaren wil hij de focus van Rijkswaterstaat leggen op leveren, vereenvoudigen en verbinden. Dit wil zeggen: “De productie verhogen door meer werk uit onze handen te krijgen en processen te vereenvoudigen door meer te standaardiseren en efficiënter te werken.” Martin wil bovendien meer verbinding leggen met marktpartijen en burgers. Zo kan er vanuit een gezamenlijk doel, en meer als een team, aan oplossingen gewerkt wordt, ook op het gebied van de waterveiligheid van ons land.
Meerlaagse veiligheid
De derde spreker is René Vrugt, directeur Bodem, Ruimte en Klimaatadaptatie bij het ministerie van IenW. Hij vertelt dat extreme neerslag klassiek niet was ingebed bij het ministerie. “We hebben dit wel opgepakt. De scenario’s van het KNMI laten duidelijk zien dat het aantal dagen met extreme neerslag toeneemt. We krijgen nattere winters en meer extreme buien in de zomer. Bepaalde gebieden zijn extra kwetsbaar, zoals Den Bosch en de omgeving van Zwolle.”
René is vorig jaar met een team gestart dat zich bezighoudt met dit thema. Een van zijn eerste lessen was: ‘Je kunt dit niet alleen, je moet dit met elkaar doen’. Het team focust zich op de meerlaagse veiligheid, dus: preventie, gevolgbestrijding, crisismanagement en waterrobuust herstel. Over preventie zegt hij bijvoorbeeld: “We zijn een kampioen in water afvoeren. We moeten ook een kampioen worden in water bergen.” Ook ziet hij bodembeleid als belangrijk onderdeel van preventie, dus het vergroenen en verblauwen van de omgeving. Over de gevolgbestrijding zegt hij: “Moet je nog wel overal willen bouwen?”
Bij crisismanagement gaat hij in op een dilemma waar bestuurders vaak mee worstelen. De early warning systemen laten bij extreme neerslag vaak veel onzekerheden zien. “Wie durft de ultieme maatregel te nemen om het publieke leven stil te leggen, als er nog zoveel onzekerheden zijn?” Bij het thema waterrobuust herstel vertelt hij over zijn bezoek aan Valkenburg. “Ik ben ervan geschrokken dat alles gericht is op snel herstel. Dat betekent dat er ook weer gebouwen hersteld worden die dicht bij de Geul liggen. Is dat wel verstandig? Ben je dan wel bezig met ‘building back better’?”
Evacuatietool
Na de lunch schuif ik aan bij een van de deelsessies. Marcel Matthijsse, strategisch beleidsadviseur bij de veiligheidsregio Zeeland, schetst een probleem dat die ochtend ook al genoemd is: “Bij een dreigende watercrisis is er lang veel onzekerheid. Pas op het allerlaatste moment weet je zeker dat het gebied onder water komt te staan. Dan is het te laat om nog grote groepen mensen te evacueren. Zij hebben dan onvoldoende tijd om het gebied nog te verlaten.”
Het is dus belangrijk om te weten hoelang het duurt om een gebied te evacueren. Om antwoord te krijgen op die vraag hebben zes veiligheidsregio’s, verenigd in Zuid6, samen met het bedrijf Argaleo en de TU Delft een evacuatietool ontwikkeld. Argaleo-oprichter Jeroen Steenbakkers laat zien hoe het werkt. Hij arceert een gebied op een landkaart. Vervolgens rekent het systeem uit hoelang de evacuatie van dit gebied duurt. “We focussen ons nu op de verkeersstromen”, legt hij uit. “We kunnen in de toekomst meer data in het systeem opnemen, zoals de evacuatie met het openbaar vervoer.”
Het eigenaarschap van de tool ligt bij de veiligheidsregio’s. Zij zijn immers verantwoordelijk voor de evacuatie. Toch wordt de tool vrijwel volledig gefinancierd door Rijkswaterstaat. Zij leveren ook een groot gedeelte van de data. “We staan achter de ontwikkeling van deze tool, omdat we weten dat de keuze om te evacueren een zwaarwegend besluit is”, vertelt Ellen Moens, senior adviseur crisismanagement bij Rijkswaterstaat. “Deze tool helpt om goed onderbouwd op het juiste moment deze beslissing te nemen.”
Planvorming
De tool heeft 18 minuten nodig om uit te rekenen hoelang de evacuatie van een gebied duurt. Ellen zegt dat die rekentijd geen probleem is. “De tool is vooral bedoeld voor de planvorming. Je kunt de tool in de koude fase verschillende scenario’s laten uitrekenen. Zeeland heeft bijvoorbeeld veel toeristen. Je kunt uitrekenen hoelang de evacuatie van een gebied duurt in de zomer en in de winter. Een echte evacuatie is de ultieme reality-check. Je kunt dan op basis van echte gegevens de tool verder verfijnen.”
Marcel zegt dat de tool hem inderdaad helpt in de planvorming. “Als mensen niet op tijd weg kunnen komen, moeten we hen gaan redden. Dat kost veel meer capaciteit. Het is van belang om dat te voorkomen.” Tijdens de deelsessie wordt er ook gesproken over de evacuatie van grote steden. Is dat überhaupt wel haalbaar? “Het fijne van de tool is dat je antwoorden krijgt”, zegt Marcel. “Dus misschien kom je met deze tool tot de conclusie dat bepaalde stedelijke gebieden niet tijdig te evacueren zijn. Die wetenschap kan dan wel een goede onderbouwing geven om in te zetten op andere maatregelen.”